Uitgangspunt:

De algemene opdracht van de cursus niet-confessionele zedenleer is de leerlingen begeleiden op hun weg naar volwassenheid.
Dat betekent ze onderrichten om in groeiende mate zin te geven aan zichzelf in relatie met de anderen, de samenleving, de wereld en de natuur.
Die zingeving leren doen op een creatieve wijze in een voortdurend proces steunend op vrijzinnige humanistische waarden,
en ze doen plaatsgrijpen in een tijdruimte perspectief,
door aandacht en begrip op te eisen voor de motieven, waarderingen, gevoelens en de emoties bij zichzelf en bij de anderen,
waardoor de leerlingen door oefening in zelfstandig denken en handelen kunnen komen tot individueel en algemeen levensgeluk.

Uit deze algemene opdracht bij de morele vorming en ontwikkeling die we beogen, worden de volgende vijf procesdoelstellingen gedestilleerd voor 12 jaar niet-confessionele zedenleer:

• Vrij en zelfstandig leren denken en handelen om te komen tot een zo groot mogelijke persoonlijke autonomie in het leven.
• Moreel leren denken, wat inhoudt dat de leerlingen leren in te gaan tegen de onverschilligheid, die zich misschien ook maatschappelijk dreigt te veralgemenen, en dat de leerlingen leren betrokkenheid te ontwikkelen.
• De waarde leren inzien van het humaniseren van de samenleving, in een poging een humane wereld op te bouwen.
• De verantwoordelijkheid leren tegenover de huidige en de toekomstige generaties.
• Het oefenen van de zingeving, die het individu in de gemeenschap van mensen als een nooit eindigende taak te wachten staat, en daarenboven leren zien dat die individuele mens nooit de enige “zindrager” is.

We zien de morele vorming en ontwikkeling die we beogen als een onderdeel van de zelfontwikkeling en ze omvat:
• exploratie en erkenning van waarden,
• ontwikkeling en toetsing van attitudes,
• ontwikkeling en toetsing van vaardigheden,
• ontwikkeling van een autonoom opgebouwd zelfbeeld en dus een dynamische zelfstandigheid van de individuele mens.

De vijf procesdoelen met hun onderverdelingen ( bijzondere procesdoelen) hebben betrekking op drie gebieden van de morele en wereldbeschouwelijke opvoeding die we beogen. Aan de drie gebieden zijn tevens drie operatoren verbonden die verder in verband moeten worden gebracht met de nauwkeurige omschrijving en uitbouw van de procesdoelen.
De relatie tussen de procesdoelen, de gebieden en de operatoren wordt verduidelijkt aan de hand van een schema. Het geeft aan hoe de leerplanontwikkeling als een voortdurende PROCES kan worden gestuurd.

 

Procesdoelen

Bijzondere Procesdoelen

Verwijzing naar gebieden(~) en operatoren(*) van de leerplanontwikkeling

1. Vrij en zelfstandig leren denken en handelen

  • Groei naar volwassenheid
  • Denken
  • Handelen
  • Postconventionele instelling

 

  • Openbreken (*)
  • Individu (~)

 

2. Moreel denken tegen onverschilligheid en pro betrokkenheid

  • Exploreren, verkennen en integreren van waarden
  • Ontdekken van morele problemen
  • Ontwikkelen van morele beleving en inleving

 

  • Socialiseren (*)
  • Individu en de anderen / samenleving (~)

3. Humaniseren van het samenleven met anderen

  • Exploreren, verkennen en integreren van de mogelijkheden van de mens
  • Exploreren, verkennen en integreren van de grenzen van de mens
  • Ontdekken van mensenrechten
  • Beleven van democratie
  • Oefenen in sociale verantwoordelijkheid

 

  • Socialiseren (*)
  • Individu en de anderen / samenleving (~)

4. Verantwoordelijkheid voor huidige en toekomstige generaties

  • Verantwoordelijkheid tegenover zichzelf
  • Eerbied voor de anderen
  • Zorg voor de anderen
  • Eerbied voor de natuur
  • Zorg voor de natuur
  • Inzichtelijke omgang met wetenschap en techniek
  • Inzichtelijke omgang met de media

 

  • Kritiek (*)
  • Openbreken (*)
  • Socialiseren (*)
  • Individu en de wereld (~)
  • Individu (~)
  • Individu en de anderen / samenleving (~)

5. Oefening in zingeven

  • Erkenning van de mens als zingever
  • Erkennen dat de mens niet de enige zindrager is
  • Exploratie, verkenning en integratie van de betekening van de wereld, de mens, de anderen, de natuur (wetenschap, literatuur, kunsten)
  • Exploratie, verkenning en integratie van de zingeving van de wereld, de mens, de anderen, de natuur ( wetenschap, kunsten, literatuur, religies)
  • Exploratie, verkenning en integratie van existentiële dimensies
  • Exploratie, verkenning en integratie van de schoonheid en de waarheid: Esthetisch gevoel, distinctie
  • Exploratie verkenning en integratie van het geluk in het bestaan
  • Exploratie, verkenning en integratie van het wereldburgerschap

 

 

  • Openbreken (*)
  • Kritiek (*)
  • Individu en de wereld (~)
  • Individu (~)

De gebieden en operatoren

GEBIED:

OPERATOR:

Individu

Openbreken

Individu en de anderen / samenleving

Socialiseren

Individu en wereld / natuur

Kritiek

 

ZELFREFLECTIE

 

 

 

Het eerste gebied betreft de zoektocht van de individuele mens naar zichzelf.
Wie ben ik? Wat doe ik? Wat heb ik in mezelf? Wat leert mijn ervaring mij? Wat doe ik ermee? Door voortdurende introspectie én ervaringen met zichzelf, de andere(n), de samenleving, de instellingen, de natuur, dieren, … komt hij tot een gefundeerder inzicht in zichzelf en een groeiende autonomie. Het openbreken verwijst naar het openen van een elementaire oriëntatie van de mens op zichzelf.

In het tweede gebied, het individu en de anderen / de samenleving, ligt de klemtoon in hoofdzaak op de socialisatie van de individuele mens.
Hier staat de interactie van de individuele mens met de andere(n) centraal. Deze interactie is een al dan niet toevallige ontmoeting, een al dan niet bewuste confrontatie met de andere(n), met de omringende samenleving.
Het individu zal deze positieve (aangename) en negatieve (onaangename) ervaringen aanwenden om in relatie met de andere(n), te functioneren op een manier die voor hem / haar en voor de andere(n) waardevol kan zijn.
Zo evolueert men naar een sociaal functioneren in een samenleving waar alle individuen via verrrijking en / of ontgoocheling met elkaar interfereren.
Socialiseren is participeren aan het leven, de omgeving rondom zich.
De leerling moet in groeiende mate in staat zijn te werken aan een volwaardig, democratisch en vrij(willig), dus autonoom mee uitbouwen van de samenleving.
Socialiseren is met andere woorden het bewust maken van de sociale omgeving en het verwerven van de competenties om een plaats in te nemen in het maatschappelijk weefsel.

In het derde gebied, het individu en de wereld / de natuur, ligt de klemtoon in hoofdzaak op de uitdieping van de kritische houding van de leerling ( het zelfstandig onderzoeken en beoordelen, het zelfstandig verstandelijk delibereren), zijn rol en zijn verantwoordelijkheid als wereldburger. In het Grieks betekent “kritikos” in staat zijn tot oordelen, beslissen en onderscheiden. Daaruit kunnen we “kritiek” begrijpen als: door het verstand onderscheiden, onderzoeken en beoordelen, teneinde tot een zelfstandig oordeel en een beslissing te kunnen komen.
Na de verrijking van zijn / haar morele autonomie en sociale verantwoordelijkheid zou het individu nu vrijer moeten zijn om de eigen waarden en normen in relatie met die van de andere(n) grondig te onderzoeken. Zo bevindt hij zich in de mogelijkheid om zich los te weken van conventioneel en dogmatisch denken en handelen. Dit proces laat hem / haar toe te groeien naar een verantwoord engagement.

Belangrijk is te benadrukken dat deze drie gebieden niet los van elkaar staan maar op elkaar inwerken. Bij het uitwerken van lessen zal hoofdzakelijk in één van deze gebieden en aan één van deze operatoren gewerkt worden, waarbij de andere als vanzelfsprekend in kleinere of grotere mate inspelen op het aan bod zijnde gebied en operator.
In de interacties tussen de drie gebieden wordt steeds weer uitgegaan van de leerling niet-confessionele zedenleer als een individueel persoon. Naar dit gebied keert de leerplanontwikkeling ook steeds terug. De leerlingen worden gestimuleerd om steeds weer over te gaan tot overwegen, verwerken, beoordelen, waarderen, … van nieuwe kennis en ervaringen, om steeds weer te reflecteren over hun denken en handelen.
Of met de woorden van het glossarium: het overgaan tot het overwegen van de gerealiseerde assimilaties, integraties en syntheses van uitwendige gegevens en toestanden.
Dit is de ZELFREFLECTIE, de vierde operator die naast het openbreken, socialiseren en het beoefenen van kritiek optreedt. Maar tegelijk ook steeds verbonden blijft met het openbreken, socialiseren en het beoefenen van kritiek.
De gebieden worden verder onderverdeeld in 14 bijzondere deelgebieden.

Gebieden

Specificatie der gebieden

I. Individuele mens / leerling

    1. Menselijke psyche
    2. Lichamelijkheid
    3. Persoonlijke levensgeschiedenis
    4. Persoonlijk identiteit

II. Individu en de anderen /

samenleving

1. Mens en de anderen
  • Jongeren / ouderen
  • Gelijken / ongelijken
  • Mannen / vrouwen
2. Mens en sociale eenheden
  • Groepen
  • Organisaties
  • Instellingen
  • Structuren
  • Samenlevingen

III. Individu en de wereld / natuur

    1. Mens en dier
    2. Mens en plantenrijk
    3. Mens en landschappen
    4. Mens en milieu (natuurlijk en andere)
    5. Mens en ruimte
    6. Mens en tijd

De vierde operator, de zelfreflectie (de terugkeer naar het individu als zindrager en zingever) betreft de verhouding tussen het individu en zichzelf waarbij belangrijk zijn:

 

  • De mens en zijn verstandelijke en emotionele tijdruimte kaders (wetenschappelijke kennis, kennisleer, schoonheidsleer)
  • De mens en zijn grenservaringen, het “meta-empirische”.

 

Uitwerking van het algemeen kader door het invoeren van themavelden, thema’s en themadoelen

Opdracht
Vertrekkend van het algemene kader bepaald door de Commissie Leerplanontwikkeling olv. Prof. Dr. Ronald Commers een module uitwerken waarin de lessen niet-confessionele zedenleer van het lager onderwijs kunnen gesitueerd worden.
Bij voorkeur een module met een schematische opbouw die zowel deductief als inductief kan gebruikt worden.
Deductief (van het algemene -> bijzondere): vertrekkende vanuit een themaveld -> thema -> les.
Inductief (van het bijzondere -> algemene): vertrekkende van exemplarische situaties (een voorval, een gebeurtenis, een opmerking, …) die wel of niet door de leerlingen zelf worden aangedragen en die kunnen gesitueerd worden in de module.

Een STAPPENPLAN voor de invulling van een module N.C.Z.
1. Themavelden bepalen.
2. Binnen ieder themaveld thema’s bepalen.
3. Er oog voor hebben dat binnen ieder thema de 5 procesdoelen (indien mogelijk) en de bijzondere procesdoelen in de 3 gebieden aan bod komen via de operatoren. De bijzondere procesdoelen geven een gradueel evolueren aan. (Zie schema: Van cursief naar cursief via tussenstappen.)
4. Themadoelen uitschrijven in functie van de procesdoelen en de gebieden.
(Welke kennis, vaardigheden, attitudes wil je dat de leerlingen zich eigen maken).
5. Exemplarisch enkele lesonderwerpen en lesdoelen bepalen met hun didactische werkvormen, leeractiviteiten en het nodige didactische materiaal.

De 8 themavelden, met de daaraan verbonden thema’s, kunnen als een deel van een jaarplan niet-confessionele zedenleer beschouwd worden.
Het blijft een plan waarin aangegeven wordt wat men in een bepaalde periode wil bereiken en hoe men het wil bereiken.
De module is niet limitatief en kan vrij door de leerkracht ingevuld worden.
Hij creëert enkel een kader om de lessen niet-confessionele zedenleer in te passen of uit te werken én te funderen.
Belangrijk is steeds te bepalen aan welke procesdoelen en aan welke bijzondere procesdoelen wordt gewerkt, in welk gebied en met welke operator(en).
Hiermee benadruk je de meerwaarde van de cursus niet-confessionele zedenleer!
Hierdoor accentueer je het specifieke van de cursus, maak je het onderscheid met de vakken W.O., sociale vaardigheden, muzische vorming, …
De module is leergroepoverschrijdend.
Dit wil zeggen dat de thema’s in alle leergroepen uitgewerkt kunnen worden,
maar dat ze inhoudelijk moeten aansluiten bij de leef-, denk- en ervaringswereld van het kind en zijn ontwikkelingsniveau.
Eenzelfde thema zal in de verschillende leergroepen qua inhoud en aanpak dus grondig verschillen!
Hierdoor is het leerplan zowel toepasbaar in het gewoon basisonderwijs als in het buitengewoon basisonderwijs.


DE THEMAVELDEN

Om de procesdoelen in de verschillende gebieden na te streven wordt gekozen voor themavelden.
Ieder themaveld bevat een onbeperkt aantal thema’s.
In ieder thema wordt aan de vijf vooropgestelde procesdoelen binnen de drie gebieden gewerkt, om de samenhang en de continuïteit tussen de procesdoelen onderling en de gebieden te respecteren.
Het kind maakt deel uit van de maatschappij en moet stapsgewijs deze maatschappij verkennen en er zijn plaats zoeken en innemen. Daar de rechten van het kind een mijlpaal zijn in het humaner maken van de maatschappij en omdat het grootste recht is je rechten te kennen, is bij de keuze van de themavelden uitgegaan van de conventiebepaling van de Rechten van het Kind. Deze conventiebepaling is immers de verantwoordelijkheid van de maatschappij t.o.v. het kind.
Kinderrechten zijn specifiek voor het kind. Het gaat om de basisbehoeften van het kind, namelijk: overleven, bescherming genieten, zich ontwikkelen en participeren. Het is echter niet de bedoeling rond kinderrechten maar wel met kinderrechten te werken en met de verschillende aspecten ervan.

THEMAVELDEN:
1. Wie ben ik? Wie ben jij?
2. Ik wil groeien!
3. Wees creatief!
4. Elk kind is mijn kind.
5. Omgaan met diversiteit.
6. Waag het niet of …!.
7. Ik wil vrede!
8. Alle kinderen hebben rechten.

Bron: Alle kinderen hebben rechten
Belgisch Comité voor UNICEF
Infodok educatief
ISBN 90 6565 322 8

DE THEMA’S:

De bovenvermelde themavelden zijn onderverdeeld in thema’s.
Het is nodig de verschillende facetten van elk thema te onderzoeken, niet enkel naar de bijzondere procesdoelen en specifieke gebieden toe, maar ook naar de normen, waarden, levensvisies, doelstellingen, operatoren en specifieke leerinhouden. Dit om ook een continuïteit en samenhang te bekomen, rekening houdend met de ontwikkeling van de kinderen aan wie de thema’s worden aangeboden.
De thema’s binnen ieder themaveld zijn niet limitatief en kunnen door de individuele leerkracht aangevuld worden.

Het kiezen van een thema
Dit gebeurt in functie van de leef- en denkwereld van het kind: interesses, behoeften, noden.
De thema’s moeten een sociale en culturele relevantie hebben.

Criteria voor de invulling van een thema
Men moet:
- rekening houden met de procesdoelen en gebieden omschreven in de
oriëntatietekst;
- voldoende aansluiten bij leef-, denk- en ervaringswereld van het kind;
- voldoende mogelijkheid bieden voor zelfstandige exploratie;
- voldoende, beschikbare en aangepaste informatie aanbieden;
- kennis en vaardigheden meegeven om het kind stapsgewijs de mogelijkheid te geven zijn verantwoordelijkheid in de maatschappij op te nemen;
- de mogelijkheid bieden het “proces” van de maatschappij te maken door standpunten in te nemen t.o.v. maatschappelijke problemen en fenomenen;
- ruimte bieden voor zelfbeeldverheldering en waardenverkenning;
- mogelijkheden en ruimte bieden om aan zelfreflectie te doen;
- de verschillende aspecten, de dualiteit en de samenhang van begrippen belichten: rechten/plichten, tolerantie t.a.v. anderen en anderen t.a.v. kind, openhartigheid kan ook kwetsen…
- ethische begrippen ontleden;
- specifieke vrijzinnige waarden belichten;
- het morele argumentatie- en oordeelsvermogen versterken;
- het kind bagage meegeven om later zijn eigen keuzes te maken, zijn eigen
mening te vormen en bij te sturen en zijn eigen weg in de maatschappij te
zoeken, te komen tot zingeving.

Opmerking
Binnen ieder themaveld is een sociaal luik opgenomen in een apart thema (sociale opvoeding). Dit onderdeel kan als een afzonderlijk thema behandeld worden, maar kan ook geïntegreerd worden in de verschillende thema’s van het specifieke themaveld waaraan het verbonden is. Tevens is er een horizontale samenhang tussen de sociale luiken van de verschillende themavelden. De sociale luiken doorlopen zowel horizontaal (door de verschillende themavelden) als verticaal (binnen ieder themaveld) de procesdoelen en gebieden.

THEMAVELDEN THEMA’S

 

1.Wie ben ik? Wie ben jij?

 

 

    1. Identiteit en de bescherming ervan.
    2. Kinderjaren.
    3. Gevoelens, gedachten en de uitdrukking ervan.
    4. Een mening vormen en uiten.
    5. Recht op informatie.
    6. Vrijheid van gedachte, geweten en levensbeschouwing.
    7. Vrijheid van vereniging.
    8. …
    9. Sociale opvoeding: dit ben ik!

 

 

2.Ik wil groeien!

 

 

    1. Recht op leven.
    2. Gezondheid / gezondheidsdiensten / gezondheidsvoorlichting.
    3. Levensstandaard, armoede is een onrecht!
    4. Wonen en leefomgeving.
    5. Mens en natuur / milieu – duurzame ontwikkeling.
    6. Mens en dier.
    7. Vriendschap, liefde, houden van …, verliefd zijn.
    8. Seksuele, affectieve en relationele vorming.
    9. …
    10. Sociale opvoeding: ik naar de ander(en).

 

 

3. Wees creatief!

 

 

    1. Leren en Onderwijs.
    2. Zintuigen.
    3. Artistieke expressie (via beeld, muziek, woord, spel, beweging).
    4. Media: TV, radio, kranten, tijdschriften, strips, computer, …
    5. Reclame en propaganda.
    6. Vrije tijd.
    7. Sport.
    8. Jongerencultuur.
    9. …
    10. Sociale opvoeding: samen spelend leren.

 

 

4. Elk kind is mijn kind!

 

    1. Mijn gezin, mijn familie.
    2. Ouders: wat doen we ermee? (de taak van ouders en opvoeders)
    3. Ouderen en grootouders.
    4. Kind en scheiding.
    5. Kind en dood, verdriet en rouw.
    6. Arbeid – werk.
    7. Geld.
    8. …
    9. Sociale opvoeding: ik naar de groep, de maatschappij, de wereld.

 

 

5. Omgaan met diversiteit.

 

    1. Normaal is anders.
    2. Beelden en beeldvorming.
    3. Een eigen cultuur (taal, feesten, leefgewoonten, kunst, levensbeschouwing, …).
    4. Gehandicapte kinderen / “andersvaliden”.
    5. Jongens en meisjes op gelijke voet?!
    6. …
    7. Sociale opvoeding: omgaan met vooroordelen, stereotypen en discriminatie.

 

 

6. Waag het niet of …!

 

    1. Kinderarbeid.
    2. Straatkinderen.
    3. Kinderen en verslavend gedrag.
    4. Pesten.
    5. Kindermishandeling en seksueel misbruik van kinderen.
    6. …
    7. Sociale opvoeding: werken aan weerbaarheid.

 

7. Ik wil vrede!

 

    1. Vredeseducatie.
    2. Omgaan met macht en onmacht.
    3. Agressie: hoe gaan we ermee om?
    4. Kindvluchtelingen.
    5. Kinderen in oorlogssituaties.
    6. Veranderingen en toekomst.
    7. Communicatie.
    8. …
    9. Sociale opvoeding: training van sociale competenties.

 

 

8. Alle kinderen hebben rechten.

 

    1. Recht op inspraak en participatie.
    2. Recht op privacy.
    3. Regels, afspraken, wetten, rechten en plichten in onze en in andere maatschappijen.
    4. Democratie of dictatuur.
    5. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en Het Universele Verdrag inzake de Rechten van het Kind (UVKR).
    6. Straffen, da’s straf!
    7. …
    8. Sociale opvoeding: democratie beleven.

 

DE THEMADOELEN

Als we de procesdoelen willen realiseren is het nodig de leerlingen in de gelegenheid te stellen zich de nodige KENNIS, VAARDIGHEDEN en HOUDINGEN eigen te maken.
Het kennisaspect is afhankelijk van de, binnen de context van het thema, nodige informatie. Deze informatie kan gehaald worden uit verhalen, interviews, persberichten, leesteksten, boeken, video, gastspreker, … Van de informatie dient niet alleen kennisgenomen te worden. De leerlingen moeten in staat gesteld worden de informatie te verwerken. Begripsverheldering, verkennen en herkennen, het zich toe-eigenen van begrippen / kennis vormen een belangrijk onderdeel van het kennisaspect. Pas dan kan het onderzoek beginnen.
Het procesaspect behelst het zich eigen maken van vaardigheden en attitudes of houdingen. Ruimte om vaardigheden te oefenen kunnen we creëren door het geven van specifieke opdrachten, het aanbieden van daarvoor geëigende werkvormen.

Bron: Hedendaags HUMANISME voor het vervolgonderwijs, leerplanontwikkeling.
Dhyan Vermeulen (red.) – De Tijdstroom.

De invulling van de themadoelen mag niet limitatief opgevat worden of als een afgewerkt geheel beschouwd worden. Het is bedoeld als een soort leidraad waarmee de individuele leerkracht aan de slag kan. Iedere leerkracht zal uiteraard zijn eigen accenten leggen en prioriteiten stellen afhankelijk van de leerlingengroep(en) waar hij mee werkt. Ook hier is van belang de relatie met de operatoren, gebieden en procesdoelen te benadrukken. Het is aan de hand van de operatoren (in de verschillende gebieden) dat we kennis, vaardigheden en attitudes stimuleren en op die manier trachten we procesdoelen te realiseren.

LEERACTIVITEITEN EN DIDACTISCHE WERKVORMEN

Schema : LEERACTIVITEITEN EN DIDACTISCHE WERKVORMEN.

Procesdoelen en Bijzondere Procesdoelen

Gebieden en specificatie van de gebieden

operatoren via les uit een van de thema’s, soort leren, didactische leeractiviteiten en werkvormen

vrij en zelstandig leren denken en handelen:

  • groei naar volwassenheid
  • denken
  • handelen
  • postconventionele instelling

individuele mens / leerling:

  • menselijke psyche
  • lichamelijkheid
  • persoonlijke levensgeschiedenis
  • persoonlijke identiteit

 

openbreken:

via ontdekkend leren : oriënteren, focussen en exploreren = introductie, situeren, verbreden, verdiepen: kringgesprek, rollenspel, enquête, opzoeken, rapporteren, vragenlijst, bezoeken, noteren, dagboek bijhouden, video, spel, demonstratie, spreekbeurt of gastspreker, tekst lezen, tekst beluisteren, zelfstudie, waarnemen, inventariseren, gedachtenspin, vrije gespreksvormen, buurgesprek, klein groepsgesprek, oriënterende collage maken.

via procesgerichte dialoogvormen: filosoferen, ikvormdialoog, bestaansvragen- dialoog, levensvragenkring, dialoog voor twee, aandacht om de beurt, spiegelen, samenvoegen, vertoog, voordracht met jury, stellingspel, forumdiscussie. Iets eraan doen, morele kennis in praktijk gebruiken, handelingen bijsturen na overpeinzing, creatief en creatieve oplossingen zoeken voor problemen.

OM TOT ZELFREFLECTIE TE KOMEN.

 

moreel denken tegen onverschilligheid en pro betrokkenheid :

  • exploreren, verkennen en integreren van waarden
  • ontdekken van morele problemen
  • ontwikkelen van morele beleving en inleving

indivdu en de anderen / samenleving:

1. mens en de anderen
  • jongeren / ouderen
  • gelijken / ongelijken
  • mannen / vrouwen
2. mens en sociale eenheden
  • groepen
  • organisaties
  • instellingen
  • structuren
  • samenlevingen

 

socialiseren:

via collectief leren: verhelderen = ordenen, samenhang zien, uitbreiden van vroegere opvattingen en integreren:onderwijsleergesprek, interview, vraaggesprek, vragen stellen en beantwoorden, groepswerk, vraagronde, associatieoefeningen, kettingreacties, gedachtenspin uitbreiden, brainstorm, schriifronde, matrix invullen, bordinventarisatie, samen collage maken, filosoferen, …

via procesgerichte dialoogvormen:

OM TOT ZELFREFLECTIE TE KOMEN.

humaniseren van het samenleven met anderen :

  • exploreren, verkennen en integreren van demogelijkheden van de mens
  • exploreren, verkennen en integreren van de grenzen van de mens
  • ontdekken van mensenrechten
  • beleven van democratie
  • oefenen in sociale verantwoordelijkheid

indivdu en de anderen / samenleving:

1. mens en de anderen
  • jongeren / ouderen
  • gelijken / ongelijken
  • mannen / vrouwen
2. Mens en sociale eenheden
  • groepen
  • organisaties
  • instellingen
  • structuren
  • samenlevingen
  •  

socialiseren :

via collectief leren: verhelderen= ordenen, samenhang zien, uitbreiden van vroegere opvattingen en integreren: onderwijsleergesprek, interview, vraaggesprek, vragen stellen en beantwoorden, groepswerk, vraagronde, associatieoefeningen, kettingreacties, gedachtenspin uitbreiden, brainstorm, schriifronde, matrix invullen, bordinventarisatie, samen collage maken, filosoferen, …

via procesgerichte dialoogvormen:

OM TOT ZELFREFLECTIE TE KOMEN.

 

verantwoordelijkheid van het samenleven met anderen :

  • verantwoordelijkheid tegenover zichzelf
  • eerbied voor de anderen
  • zorg voor de anderen
  • eerbied voor de natuur
  • zorg voor de natuur
  • inzichtelijke omgang met wetenschap en techniek
  • inzichtelijke omgang met de media

individuele mens / leerling

individu en de anderen / samenleving

individu en de wereld / natuur:

  • mens en dier
  • mens en plantenrijk
  • mens en landschappen (natuurlijk en andere)
  • mens en milieu
  • mens en ruimte
  • mens en tijd

kritiek:

via interactief, participerend, experimenteel leren: toepassen, verwerken, handelingsperspectieven, productieve vaardigheden gebruiken : discussie (geleid, panel, forum), rollenspel, simulatiespel, identificatiespel, miniprojecten, zelf oefeningen en spelletjes ontwerpen, collages, affiches, stickers vlaggen ontwerpen, doorgeeftekst, krantenartikel, verhaal schrijven, groepswerk, illustreren, aangeleerde kennis en vaardigheden overbrengen naar andere groepen leerlingen door een les te geven, een spreekbeurt, een spel te leiden, …

via procesgerichte dialoogvormen:

OM TOT ZELFREFLECTIE TE KOMEN.

 

openbreken:

via ontdekkend leren en procesgerichte dialoogvormen.

OM TOT ZELFREFLECTIE TE KOMEN.

 

socialiseren:

via collectief leren en procesgerichte dialoogvormen.

OM TOT ZELFREFLECTIE TE KOMEN.

 

oefening in zingeven

  • erkenning van de mens als zingever
  • erkennen dat de mens niet de enige zindrager is
  • exploratie, verkenning en integratie van de betekening van de wereld, de mens, de anderen, de natuur (wetenschap, literatuur, kunsten)
  • exploratie, verkenning en integratie van de zingeving van de wereld, de mens, de anderen, de natuur

( wetenschap, kunsten, literatuur, religies)

  • exploratie, verkenning en integratie van existentiële dimensies
  • exploratie, verkenning en integratie van de schoonheid en de waarheid:

esthetisch gevoel, distinctie

  • exploratie verkenning en integratie van het geluk in het bestaan
  • exploratie, verkenning en integratie van het wereldburgerschap

 

 

individu en de wereld / natuur:

  • mens en / dier
  • mens en plantenrijk
  • mens en landschappen
  • mens en milieu (natuurlijk en andere)
  • mens en ruimte
  • mens en tijd

 

individuele mens / leerling

  • menselijke psyche
  • lichamelijkheid
  • persoonlijke levensgeschiedenis
  • persoonlijke identiteit

openbreken:

via ontdekkend leren en procesgerichte dialoogvormen.

OM TOT ZELFREFLECTIE TE KOMEN.

 

kritiek:

via interactief, participerend, experimenteel leren en procesgerichte dialoogvormen.

OM TOT ZELFREFLECTIE TE KOMEN.

 

 

 

Voor de verklaring van de termen in verband met de procesdoelen, de gebieden, de operatoeren verwijzen we naar het glossarium bij de algemene orientatietekst leerplanontwikkeling NCZ, p. 22 E.V.


AANDACHTSPUNTEN BIJ HET MAKEN VAN EIGEN LESSEN

1. Kies een thema.
2. Indien het thema in een van de themavelden voorkomt:
bestudeer de uitgewerkte themadoelen, ze zijn reeds verbonden met:
• de procesdoelen en bijzondere procesdoelen;
• de operatoren;
• de gebieden.
Indien het thema niet voorkomt in een van de themavelden,
bepaal dan zelf:
• in welk themaveld je het kan inpassen;
• welke procesdoelen en welke bijzondere procesdoelen je wil nastreven;
• met welke operatoren je dit kan doen.
• welke gebieden hieraan verbonden zijn.
3. Bepaal welk deelaspect van het thema (= lesonderwerp) je wil uitwerken.
4. Bepaal voor welke doelgroep je de les wil uitwerken.
5. Bepaal aan welk(e) procesdoel(en) en bijzondere procesdoelen je zal werken.
6. Bepaal welke operator(en) hiervoor kan (kunnen) aangewend worden.
7. Bepaal in welke gebieden er zal gewerkt worden.
8. Bepaal welke themadoelen je wil nastreven.
M.a.w. welke kennis, vaardigheden, attitudes wil je dat de leerlingen zich eigen maken.
9. Bepaal in functie van de operatoren en de daaraan gekoppelde gebieden welke werkvormen je zal gebruiken.
10. Hou steeds voor ogen dat de drie gebieden niet los van elkaar staan maar op elkaar inwerken. Bij het uitwerken van lessen zal hoofdzakelijk in een van deze gebieden en aan een van deze operatoren gewerkt worden maar waarbij de andere als vanzelfsprekend in kleinere of grotere mate inspelen op het aan bod zijnde gebied en operator.
In de interacties tussen de drie gebieden wordt steeds weer uitgegaan van de leerling niet-confessionele zedenleer als een individueel persoon. Naar dit gebied keert de leerplanontwikkeling ook steeds terug. De leerlingen worden gestimuleerd om steeds weer over te gaan tot overwegen, verwerken, beoordelen, waarderen … van nieuwe kennis en ervaringen, om steeds weer te reflecteren over hun denken en handelen.
Dit is de ZELFREFLECTIE, de vierde operator die naast het openbreken, socialiseren en het beoefenen van kritiek optreedt. Maar tegelijk ook steeds verbonden blijft met het openbreken, socialiseren en het beoefenen van kritiek.
11.Zorg voor het nodige aangepaste didactisch materiaal.

AANDACHTSPUNTEN VOOR HET KIEZEN VAN BESTAAND LESMATERIAAL
Bij het onderzoeken van het lesmateriaal in functie van het leerplan zijn volgende criteria van belang:
Algemeen:
01. Voor welke doelgroep is het lesmateriaal geschreven?
02. Is er een handleiding aanwezig? Is deze uitgebreid of niet? Bruikbaar of niet? Overzichtelijk of niet? Kan deze herwerkt worden in functie van het leerplan.
03. Is het materiaal oorspronkelijk, vertaald of bewerkt? Als het vertaald is, leent het zich dan tot onze situatie?
04. Is er een nascholingsprogramma voor de leerkrachten?
Is er achtergrondinformatie?
05. Is er een rechtstreeks verband met de procesdoelen, domeinen, humanistische visie, leerplan niet-confessionele zedenleer?
06. Aan welke procesdoelen en specifieke procesdoelen kan gewerkt worden?
07. Binnen welke gebieden en specifieke gebieden kan gewerkt worden?
Uitgangspunten en doelstellingen
08. Spreken de uitgangspunten van de auteurs aan?
09. Worden er doelstellingen geformuleerd?
10. Sluiten de doelstellingen aan bij de wensen van de lesgever, het leerplan, de humanistische visie, de noden van het kind?
Leerstof en leerstofverwerking
11. Welke zijn de thema’s, die aan bod komen? Sluiten ze aan bij de vooropgestelde Rechten van het Kind?
12. Is de indeling van de leerstof overzichtelijk?
13. Wordt de leerstof samengevat?
14. Welke zijn de didactische werkvormen die aan bod komen? Bij welke van de vier operatoren zijn ze onder te brengen?
15. Komen er meerdere operatoren aan bod? Naar welke gebieden en procesdoelen verwijzen elk van deze operatoren?
16. Is er verwerkingsmateriaal voor de leerlingen? B.v. kopieerbladen, …
17. Kan de leerling de opdrachten zelf uitvoeren?
18. Zijn er groepsopdrachten?
19. Zit er voldoende variatie in de leerstofverwerking?
Taalgebruik
20. Is het taalgebruik begrijpelijk? Geen lange zinnen, geen onnodig moeilijke woorden.
21. Sluit het taalgebruik aan bij de leefwereld van het kind?
Lay-out
20. Is de lay-out overzichtelijk?
21. Ziet het materiaal er aantrekkelijk uit voor de lesgever en de leerlingen?
22. Zijn er in de teksten onderverdelingen en kopjes?
23. Worden de kernwoorden benadrukt?
24. Zijn de illustraties bij de leerstof functioneel?
Toegankelijkheid
25. Is er een inhoudsopgave?
26. Bevat het lesmateriaal een trefwoordenregister?
27. Zijn er informatietabellen en overzichten opgenomen?
28. Is er een verklarende woordenlijst?

BRONNEN:

* Hedendaags HUMANISME voor het vervolgonderwijs, leerplanontwikkeling.
Dhyan Vermeulen (red.) – De Tijdstroom.

* Alle kinderen hebben rechten.
UNICEF – uitgeverij Infodok.

* Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
Officiële tekst en samenvatting.
Aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 20-11-1989.
Een uitgave van UNICEF – Nederland.

* BIT-methode van Boekaerts voor didactische werkvormen.

* Algemene Oriëntatietekst Leerplan Niet – Confessionele Zedenleer opgesteld door de Commissie Leerplanontwikkeling olv. Prof. R. Commers.